Narcisme lijkt aan de wortel te liggen van veel maatschappelijke problemen. Daarom is het goed eens stil te staan bij de bron van dit verschijnsel. Er bestaat een verschil tussen de manier waarop deze term alledaags gebruikt wordt en zoals ze in de psychoanalyse wordt gebruikt. Normaal verwijst Narcisme losjes gezegd naar ijdel en egoïstisch gedrag. Narcisten kunnen wel kleurrijke mensen zijn maar als het gaat om stabiele collegiale- of andere relaties en vriendschappen zijn ze vaak uiterst onhandig.
Psychoanalytisch gezien wordt narcisme vooral begrepen als het onvermogen van iemand zijn eigen persoonlijkheid goed te zien. De persoon ervaart zijn eigen kern niet maar heeft de behoefte om die wél te zien. Of beter gezegd: het is de kern van het karakter die door de persoon zelf ervaren wil worden. Daarom heeft de narcist steeds anderen nodig als spiegel voor zichzelf. Dit defect wordt verondersteld te zijn ontstaan doordat de de narcist in de vroege jeugd onvoldoende door de ouders is geholpen zichzelf in zijn eigen natuur te ervaren. De ouders waren in het contact met het kind meer met zichzelf (en hun eigen problemen) bezig dan met het kind. In de psychoanalytische zin verdient de persoon met narcistische trekken dus juist steun. Ze zijn immers twee keer de klos. In de jeugd worden ze niet gezien en in volwassenheid worden ze vaak vermeden. Onverdiend. De beste manier om met deze mensen om te gaan is met geduld en begrip. Zolang dat opgebracht kan worden. Gelukkig kan narcisme of kunnen narcistische trekjes heel goed worden verholpen in een goede inzichtgevende therapie.